De stadspijn verwoord: gedichten
Over het bombardement van 22 februari 1944 zijn vele gedichten geschreven in de loop der jaren. De eerste meteen al, de dag na het drama, en nog steeds. De eerste gedichten getuigen van de onvoorstelbare gebeurtenis: de dreunende bommen, het rokende puin, de vretende vlammen, het leven in stukken gescheurd. Vaak ook wordt God aangeroepen. In andere staat de Stevenstoren centraal, of de kleuterschool waar bij het drama 24 kinderen het leven verloren. In recente gedichten gaat het ook over dromen en hoop. Hieronder een selectie. Ze verwoorden de stadspijn die de ramp van 22 februari 1944 veroorzaakte, pijn die tot op de dag van vandaag voelbaar is.
’n Stad
heel oud
Ligt hoog gebouwd
Op d’oevers van de Waal
Die langs haar spoelt
Breedstromend woelt
Om pijlers, sterk als staal
Gebrom
heel ver
“Se fliege wèr”
Is ’t woord op iedere mond
Zie daar, daar hoog!
In wijde boog…
Van afweer dreunt de grond.
Plots’ling
gehuil
Een doffe zuil
Van springende, splinterende bommen
De Steven stort in,
Een brand zonder zin
Jaagt weg de sneuv’lende drommen.
Enkele
seconden
sloegen wonden
in Keizer Karels stad
Machtige branden
Werkende handen
En vragen: “Waarom toch dat?”
“Nijmegen brandt!”
Ging door het land
De doordringende droevige mare
En steeg uit de zee
Van ellende en wee:
“Wil, Heer, Uw volk sparen!”
De oorlog woedt voort,
De volk’ren moord
Kent niet God’s eeuwige wet.
Uit deez puinhoop, zo stil,
Stijgt op onze wil:
“Noviomagum novem surget!”
Frits Brein, 19 maart 1944, St. Josef
22 februari 1944
De éen trok een pruillip, die morgen,
de ander was zacht als een lam.
In hun winterjas geborgen
vertrokken zij met de tram.
Vroeg reeds vangt aan in het leven
de eeuwige ommedool
naar wijsheid: wie kan haar geven?
Zij begint bij de kleuterschool.
Van blokken een toren bouwen
van woorden het eerste gebed
stilzitten, mond dicht houden
het geheim van het alphabet.
Maar ze blijven inwendig geloven
aan iemand die alles kan
als hij wil valt er speelgoed van boven
dáár zijn ze zeker van.
En ze denken dat als ze groot zijn
eindelijk álles mag;
ze schrikken niet van het noodsein
want het is klaarlichte dag.
Ze zien niet de juffrouw beven
ze tellen van één tot tien
Pas als het gebeurt zijn ze even
als kinderen, die een roofdier zien.
In hun winterjas geborgen
vertrokken zij met de tram.
De één trok een pruillip, die morgen,
de ander was zacht als een lam.
Jan Leyten, 22 februari 1954
Dromen van hoop
beelden dwarrelen
denkend aan dromen en hoop
een kindertekening achter op
mijn vaders printpapier
A3 en liggend met geperforeerde
randen vol gaatjes
ze stoorden mij die randjes
en ook de tekening
al gauw niet meer naar mijn zin
krassen, doorhalen, nu opnieuw
ik ging beelden schrijven
met woorden tekenen, verhalen
van beelden die hoop droomden
dat papier met die randjes en
geprinte puntjes in eindeloze reeksen tekens
werd krassend en piepend uitgespuugd
door de printer op onze zolder
het mechaniek ratelde, die herinnering
brengt mij verder terug
verder terug de tijd in, van ijzer op ijzer
een rammelende tram
op weg naar boven door de Stikke Hezelstraat
in de verte geronk van motoren
van nog meer vliegtuigen, weet ze
gevaarlijke vracht met onbekende bestemming
het luchtalarm overstemt nu alles
ze haast zich
naar onderkelderde veiligheid
in haar hoofd hoop op
witte wolken fluitenkruid,
op vogels die
de lente zingen
dromerig staart ze
stof dwarrelt omhoog
in het spaarzame licht
vangt ze beelden met haar potlood
gepriegeld in de kantlijn van
haar waardevolle schoolschrift
want haar zinnen moeten gevonden worden
Pauline Jansen, 21 februari 2023
Zilveren slingers
het was een stralende dag
helder de lucht waaronder ik stroomde
tot spreeuwen alles donker kleurden
ze aten de zon en ademden stof
zilveren slingers braken het glas
klapten mantels en vestingen open
woest en vurig brulde het hart
voordat het viel en tot stilstand kwam
toen de rook was opgetrokken
hingen dromen in de bomen
landden namen op mijn golven
ik fluisterde ze
en bracht ze naar zee
nog altijd fluit ik melodieën
die ik die dag ving in de wind
glijden mijn druppels langs stalen tranen
glinsteren in het ochtendlicht
en op mijn oevers valt het blad
duwt lente straks weer knoppen open
afgedwaalde spreeuwen landen
zachtjes in het dons
Yildiz Gies, 2023
IN MEMORIAM 22-2-1944
Wij hebben het allen gezien en gehoord…
De dreunende bommen,
Het rokende puin,
De vretende vlammen…
Ach, hoe velen zijn hier vermoord…
En allen deelden in smart en pijn…
De bloedende mensen,
Het stervende dier,
De brandende bommen…
Een zee vol tranen is hier te klein…
Het onbegrijpelijke is hen gebeurd…
De schreiende moeder,
De starende man,
De bevende kinderen…
Het leven ineens in stukken gescheurd…
Wij hebben het allen gezien en gehoord…
De vallende torens,
De brekende huizen,
De splijtende harten…
Ach God, ze hebben ons allen vermoord!
Hein van Brienen, 23-2-1944
Hoop is het ding
dat schuilt in rozerood in diepblauw in geel
schittert in de dichte mist over de rivier op een stille morgen
dat piept tussen het spinrag in de velden
dat ik soms zie wachten in de vacht van
de hond glanzen op de natte koeienneus hangen aan de vleugel van
een overvliegende zwaan
dat zich verstopt tussen de regels
xxx het komt weer goed,
ik kom snel terug houd moed
Hoop is het ding dat zuchtend rust zo nu en dan
kwettert kust krabbelt schittert glimt maar meestal
onzichtbaar voor je keukenraam zit en wacht
tot het weer beter gaat.
Heidi Koren, stadsdichter Nijmegen 2023
Dromen
800 zielen
800 dromen
teniet in 23 seconden
teniet? Nee, zeker niet!
Deze dromen zijn teruggekeerd
met de ochtend dauw
en hebben gauw
hun bestemming gevonden in jou.
Jouw dromen zijn hun dromen
Jaag je dromen daarom na
Maak je dromen waar
Laat die zielen schijnen
met hun licht op hun dromen
die hun bestemming hebben gevonden in jou.
Gaiane Abrahamian